7 miljard aan maatschappelijke kosten vraagt herziening energiebeleid
Discussies in de media over het rendement van wind-op-zee tonen wederom aan hoe lastig een rationele discussie over het energiebeleid op economische gronden is. De uitkomsten van deze en andere beleidskeuzes worden sterk beïnvloed door de wijze waarop maatschappelijke kosten worden meegenomen. De theorie van maatschappelijke kosten is niet nieuw. Het is echter tijd om ze een centrale rol te geven in energiebeleid nu de hoogte van de maatschappelijke kosten steeds duidelijker wordt en deze zich concreet manifesteren in bijvoorbeeld de miljardenvergoedingen voor gasbevingen in Groningen. (Deze blog is eerder geplaatst als bijdrage in de denktank EnergyDots.)
Externe kosten van energieopwekking
Externe kosten voor verschillende energie opwektechnologieën zijn eerder deze maand expliciet in beeld gebracht in een rapport van adviesbureau Ecofys, in opdracht van de EU. Externe of maatschappelijke kosten, zijn kosten die nu of in de toekomst gemaakt worden voor bijvoorbeeld; dijkverhoging vanwege klimaatverandering; medische zorg voor fijnstofslachtoffers of; herstelbetaling voor aardgaswinning in Groningen. Het rapport maakt de materie rond externe kosten concreet en toepasbaar. Berekeningen tonen externe kosten van €96 voor een Megawatt elektriciteit uit een kolencentrale. Dat is bijna twee keer de productieprijs. Externe kosten voor de totale Nederlandse energievoorziening liggen rond €7 miljard. Grofweg 30% van het begrotingstekort over 2014. Deze kosten worden dus niet betaald door producent of gebruikers, maar ongezien ten laste gebracht van de maatschappij of toekomstige generaties. Als deze kosten wel zouden worden doorbelast, betaalt een gemiddeld huishouden jaarlijks ongeveer €300 extra.
Dit artikel geeft een eerste schets hoe beleids- en kostenafwegingen significant veranderen voor energiebesparing, duurzame energie migratie en de toerekening van energiebelasting bij internalisering van externe kosten. Energie krijgt een andere meer reële prijs waardoor gebruik afneemt, de productiemix verduurzaamt en kosten niet langer worden doorgeschoven naar de toekomst. Niet met subsidies of overheidsregulering maar door maatschappelijke kosten ook in het marktdenken te integreren.
De business case voor energiebesparing
Allereerst wordt de business case voor energiebesparing versterkt. Iedere MWh kolenenergie die niet gevraagd en dus niet geproduceerd wordt, bespaart de maatschappij €96. Deze besparing creëert een maatschappelijke business case voor investeringen in bijvoorbeeld voorlichting en voorfinanciering van besparingsmaatregelen. Het maatschappelijk rendement rechtvaardigt veel concretere en verdergaande besparingsafspraken dan opgenomen in het energieakkoord en vormt zelfs een legitieme motivatie om besparingen met regelgeving af te dwingen. Een ander effect zit in de elektriciteitsprijs die feitelijk te laag is door externe kosten niet (volledig) te verdisconteren. Bij een prijsverhoging wegen de elektriciteitskosten zwaarder bij het gebruik van apparaten, c.q. neemt de terugverdientijd van besparende maatregelen af. Hierdoor ontstaat eerder een business case voor consument om bijvoorbeeld die onzuinige vriezer te vervangen of uit te zetten. Uiteindelijk heeft het voorkomen van verbruik het grootste koopkracht- en milieueffect.
Concurrentie tussen opwektechnologieën
Een tweede mechanisme is dat bij een vergelijking van energie opwektechnologieën de totale kosten (productiekosten + externe kosten) een compleet andere beeld geven dan alleen de productieprijs. Productie van wind op zee kost €150 per MWh, inclusief transmissiekosten, tegen ongeveer €75 per MWh voor een kolencentrale. Tel hier echter de externe kosten van respectievelijk €15 en €96 bij op en de kosten voor beide technologieën liggen rond de €165. Wind is dan opeens concurrerend met kolen. De business case voor zon op kleinschalige daken (ongeveer €120 per MWh) is zelfs veel beter dan die voor een nieuwe kolencentrale. De maatschappelijke business case heeft dus baat bij snelle migratie naar duurzame technologieën, terwijl investeringen in kolen aantrekkelijker lijken zolang €96 aan externe kosten niet of pas in de toekomst in rekening wordt gebracht.
Vergroening van (energie)belasting
In het derde dossier treedt een soortgelijk effect op als externe kosten als richtsnoer dienen voor vergroening van het belastingsysteem. Energiebelasting is nu een willekeurig heffing zonder logische grondslag ten baten van de algemene middelen. Die baten blijken overigens minder hoog dan gedacht wanneer de maatschappelijke kosten van 9,6 cent per kilowattuur in mindering worden gebracht op de 11 cent die consumenten betalen. Daarnaast wordt de last naar de toekomst doorgeschoven omdat de opbrengst niet (volledig) geïnvesteerd of gereserveerd wordt in mitigatie van externe gevolgen. Vergroening treedt op wanneer het tarief gerelateerd wordt aan de externe kosten en dus gedifferentieerd naar opwektechnologie. De externe kosten zijn in het rapport berekend op €15 per MWh voor zonne-energie en €8 voor wind op land. Dat zou leiden tot een energiebelasting van respectievelijk 1,5 en 0,8 cent per kilowattuur tegen 9,6 voor energie uit kolen. Zodoende ontstaat een serieuze fiscale motivatie voor consumenten om hun energiemix te verduurzamen.
In alle drie de dossiers vormt de hogere optelsom van productie en externe kosten van energiegebruik een economische motivatie tot minder energieverbruik en groei van duurzame opwekking. Indien je externe kosten van energieopwekking, in lijn met de begrotingsdiscipline van de laatste jaren, niet wilt doorschuiven naar toekomstige generaties, dan leidt dit inzicht tot significante wijzigingen in het energiebeleid. De vraag is voornamelijk of grote abstracte belangen in de toekomst het winnen van kleine concrete belangen in het heden.